maandag 23 september 2013

In de kleine achterkamer

In de kleine achterkamer ligt zij in bed. De muren zijn oranje geverfd, het gordijn is een stukje open geschoven. Buiten is het nog heiig, dof grijzig wit. Dikke vochtige lucht. Windstil zo te zien. Ze kijkt naar de takken van de eikenboom in de tuin. Er groeien al weer blaadjes aan. Was het gisteren slechts een groene gloed, vandaag lijkt het of de takken nooit kaal geweest zijn. Ze houdt van het lichte groen van een nieuw begin. En van de snelheid waarmee het dorre verleden verlaten wordt.

Ze hoort niets. Niet meer. Maar ze weet nog hoe de vogels floten als de zon warmer scheen, als de dagen langer werden en de geur van vrijheid aangewaaid kwam. Naar buiten, naar buiten. Vroeger als kind slenterde ze dan eindeloos door de straten van haar dorp. Zonder jas, met kippenvel op haar dunne armen. Speciaal voor de aarzelende maar dappere zon droeg ze haar witte jurk met rode linten.
En natuurlijk moesten haar haren hoog opgestoken worden, zodat ze ieder lentebriesje in haar nek voelde kietelen. Speurend naar de zacht warme ondertoon die de komst van de lente zou verraden.

Later in het jaar, als de zon vrijpostig ieder stukje straat verwarmde, speelde ze graag in de nauwe gangen achter haar huis. Als de andere kinderen naar de speeltuin waren, of gingen zwemmen in het meer, dan zocht zij de stilte en de kaalheid van de stenen muren en betonnen schuttingen op. Het zijn de geluiden uit de verschillende tuinen, de geur van smeltende verf, en de eindeloosheid van die smalle paadjes die nog vaak in haar dromen terugkomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten