Toen ik vannacht over straat liep, zag ik mensen met groene slierten om hun nek. Gifgroene slierten, die gilden als een stel huilende katten. Ik hoorde het, ik zag alles.
De mensen liepen door, alsof er niets aan de hand was. Een kleine jongen bleef even staan, slapend of in ieder geval slaperig. Hij zag niets dat hem zou kunnen verstoren. Een vrouw kwam op me af gelopen. Ik kende haar direct en wist dat zij een ijzeren wil had. Ik hield van haar om alles wat ze me zou kunnen leren. Ik haatte haar superioriteit.
Oh, hoe ik zou willen schreeuwen dat ik dit nooit droomde. Dat dit is wat ik moet schrijven voor ik überhaupt kan gaan slapen.
En ik weet dat het verder gaat. Want de slierten klaagden tegen elkaar, op het moment dat de mensen langs elkaar liepen. Hoe dichter ze bij elkaar kwamen, hoe meer de slierten verkleurden van gifgroen naar bloedrood.
De mensen keken naar mij, vonden mij raar. Omdat ik eruitzag als iemand die gekleurde slierten om hun nek zag hangen. Bewegende teugels.
En we bleken nooit meer dan toneelpoppen te zijn geweest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten