Vanaf de overkant van de tafel staart ze me aan. Haar ogen
wijd open, zonder te knipperen. Mond strak dicht in een smalle streep, armen
languit op tafel. Ze kan natuurlijk niets zeggen, maar haar boodschap is duidelijk:
ik voldeed niet.
Ze liet me in haar huis, bracht me thee, zette me 's avonds
een bord eten voor. En nu zit ze hier bij mij aan tafel. Tien jaar later, haar
grijze haren nog altijd strak in een knotje bijeen gebonden. Zo flexibel als
zijzelf. En ik vraag me ineens af hoe ik hier terecht gekomen ben. Terug bij het
punt waarop het fout ging. Wat is er gebeurd? Het ging zo goed met me.
Moet ik
iemand bellen? Mijn gsm hangt opeens zwaar in mijn broekzak. Zo onopvallend
mogelijk beweeg ik mijn hand er naar toe. Een meter verderop zit ze, met haar
bewegingloze grijns die me zo vaak deed twijfelen. Is het een lach, of barst ze
bijna van de ergernis die ik bij haar opwek? Dikzak, denkt ze vast.
Ik knijp mijn ogen kort dicht en laat mijn schouders zakken.
Rustig blijven nu. Hou je doel in de gaten. Ik schraap mijn keel.
"Rita…",
begin ik.
Haar grijns
verbreedt zich, ze fronst haar wenkbrauwen en schudt met korte snelle
bewegingen haar hoofd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten