zaterdag 19 oktober 2013

De trein

Dit gedeelte van de stad ken ik niet. En ik heb het koud, zo koud. Hier stond vanmorgen toch een schoolgebouw? Waar is alles gebleven? Ik kijk naar de wereld. Een glimp, iets bekends? Maar och, hoe lang is het geleden. Lopen, blijven lopen.
   Mijn haren vallen voor mijn ogen. Ik weet één ding: ik móet mijn trein halen. Nog tien minuten lopen. Tenminste, dat zei die meneer daarnet. Mannen zeggen het zelden eerlijk als ze de weg niet weten. Dus misschien moet ik nog wel drie kwartier lopen. Of loop ik helemaal de verkeerde kant uit. Wie weet. Dan haal ik de trein niet. En wat dan?
   De grond trilt. De metro raast onder mij voorbij. Maar de metro brengt mij niet bij mijn vader.
   Ik ben volledig doorweekt. Het wil maar niet stoppen met regenen. Ineens besef ik met een schok wat hij vanmorgen tegen me zei.
   "Het wordt een bijzondere dag vandaag," zei hij, "een dag als geen andere."
   Tja.

Daarnet tijdens het sollicitatiegesprek ging mijn telefoon. Wie neemt in vredesnaam zijn telefoon op tijdens een sollicitatiegesprek. Wie laat zijn telefoon überhaupt aan staan? Maar ik nam op. En ik hoorde een vreemde stem:
   "Mevrouw Gillius?"
   "Ja?"
   "Ik weet niet hoe ik het moet zeggen. Bent u alleen?"
   Ik zweeg.
   "Hallo?"
   "Ja?"
   Mijn keel deed pijn.
   "Ik moet u iets vreselijks vertellen."
   Mijn vader. Het moet mijn vader zijn. Wie anders?
   "Het betreft uw vader."

Een uur nadat ik van huis was weggegaan, heeft de ambulance hem opgehaald. Hij is nog bij kennis, maar ongetwijfeld niet lang meer. Waar bent u nu, vroeg de man aan de telefoon. En ik wist het niet meer. Waar ben ik nu? Kan iemand mij vertellen waar ik ben?
   "Komt u zo snel mogelijk hier naartoe," zei de man.
   Ja, maar waar ben ik nu? En ik stond op. Ik keek naar de vragende gezichten tegenover mij en ben weggelopen. Weg van waar? Ik weet het echt niet meer. Het is mijn vader. Hij is nog bij kennis, maar niet lang meer. Hij wil nog met mij spreken. Hij wacht. Hij wacht op mij. Maar ik weet niet hoe ik bij hem moet komen. Ik zoek een station. Naar Eindhoven. Ik moet naar Eindhoven. Hallo? Weet iemand waar ik ben? Hoe ik bij mijn vader kom?
   Ik ren. Inmiddels ren ik door deze onbekende stad. Station? Mevrouw, waar is het station? Ik luister niet naar het antwoord. Ik begrijp haar niet. Ik ren en ik zie borden, maar kan ze niet lezen.

En daar, in de verte, herken ik eindelijk iets. Ja, hier ben ik al geweest. Zo hoort een nachtmerrie af te lopen. Met een sisser. Ik snap het al: ik vind natuurlijk het station, bezoek mijn vader en alles blijkt een misverstand. Sorry mevrouw, voor de overlast.
   Ik kan weer ademen.
   De trein staat al klaar. Ik hoef alleen maar in te stappen. Net op tijd. Over een minuut vertrekt hij naar Eindhoven. Ik duik onder de spoorbomen door. Een gele vlek. Een harde knal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten