zondag 7 december 2014

Jacob Tuijl: dagboek van een personage

'Mijn naam is Jacob. Ik ben vijftien jaar. Ik voel me een wees, hoewel allebei mijn ouders nog leven. Het gaat niet goed met me, vooral niet sinds het vertrek van Ben. Mijn moeder is vergeten dat ze kinderen heeft, mijn vader woont niet meer bij ons. Aan mijn zusje heb ik een grote hekel.'

Jacob legt zijn pen neer en kijkt me aan.
  'Meer weet ik eigenlijk niet te schrijven', zegt hij.

-----------

Dag 1.
Op blote voeten loopt hij naar de kliko in de tuin. De stenen zijn koud en scherp. In zijn hand draagt hij de schillen van een appel. De mist kleeft aan zijn t-shirt, de wind waait door zijn pyjamabroek. Hij is halverwege de tuin als er vanuit de woonkamer een hoop gestommel klinkt, gevolgd door een hoge vragende gil. Ze roept zijn naam. Hij draait zich om en slingert de schillen de struiken in.
  Ze staat in de deuropening, half aangekleed, zwarte slierten rond haar gezicht. Hij weet meteen wat er aan de hand is, en kan een gevoel van verrukking niet onderdrukken. Vanuit zijn tenen golft er een warme gloed naar zijn wangen. Maar één blik op haar smalle gezicht met de donkere ogen dwingt hem er toe om zijn wenkbrauwen te fronsen. Naar haar toe te lopen en haar arm vast te pakken. Terwijl zijn lijf het uitjubelt, zakt het hare in elkaar.


Dag 2.
'Mama voelt zich niet goed, ze blijft vandaag in bed', zegt hij. De twee jongens reageren niet en eten rustig verder. De drang om hen de waarheid te vertellen is zo sterk dat hij bij een enkele vraag overstag zou zijn gegaan. Hij kijkt de kinderen lang aan, zonder te knipperen.
  'Mag ik een appel mee naar school?', vraagt Ben.
  'Ik ook', roept Jacob, 'in vier stukken en zonder schil'.


-----------

Dinsdag 3 maart

Vandaag was de verjaardag van mijn zusje Lieke. Ze werd zes jaar.

Misschien is het goed om te beginnen met vertellen dat Lieke de bron is van alle kwaad binnen ons gezin. Alleen al de verwachting van haar komst, zorgde voor een totale break-down bij mijn moeder. Op dat moment waren er al twee kinderen, mijn broer Ben en ikzelf, maar wij waren inmiddels oud genoeg om onze eigen broek op te trekken na het poepen. Wij gingen overdag naar school, werden 's avonds door vader opgehaald bij de BSO, konden zelf douchen. Voor de huishoudelijke taken had moeder toen al een hulp. Niet zoals nu, hele dagen en zeven dagen per week, maar wel iemand die de was deed en 's avonds voor ons kookte. Feitelijk hadden we het als gezin allemaal onder controle. Mijn moeder kreeg net voldoende lucht om te doen waar ze voor was geboren: schilderen. Wij kinderen hadden vooral een leven buiten de muren van ons riante huis, maar konden thuis rekenen op de aandacht van vader en elkaar. En hoewel moeder altijd met haar gedachten weg van het dagelijkse leven dreef, wás ze er wel. Ze zat aan tafel als we aten, bracht ons zelfs af en toe naar school.

Maar alles veranderde op de dag van de positieve test. Moeder kwam niet beneden, vader liep met een brede grijns op zijn gezicht. Ben en ik gingen die dag gewoon naar school, maar kwamen thuis in een totaal andere wereld. Vanaf dat moment was er geen gezin meer. Ik kan het niet anders omschrijven. Alles wat ons nog enigszins bij elkaar leek te houden, was verdwenen. We aten vanaf die dag op de bank, of op onze eigen kamer. Meestal alleen, soms met ons tweeën. Mijn vader kwam steeds later thuis, en na een tijdje helemaal niet meer. De hulp zorgde dat we schone kleren aantrokken en 's morgens op tijd uit bed kwamen. Verder was er geen enkel toezicht. Geen gezin. We spraken er nooit over, Ben en ik.

Vandaag precies zes jaar geleden werd ons zusje Lieke geboren. Zij kan er niets aan doen, natuurlijk. En ik hou ook best van haar, soort van. Zij weet niet beter dan dat moeder in bed ligt en dat wij niet in moeders atelier mogen komen. Ze kent haar niet, niet zoals wij. Zij gaat huppelend door het leven, krijst alles bij elkaar als Mathieke haar haren door probeert te kammen. Ze neemt vriendinnetjes mee, viert haar verjaardag alsof er niets aan de hand is. Zij denkt dat iedereen een hulp heeft die alles doet. Dat moeders nou eenmaal wel bestáán, maar er niet echt zijn. Nee, zij kan er niets aan doen. Ik kan het haar ook niet kwalijk nemen. Maar toch denk ik vaak aan hoe het geweest zou zijn zonder haar.



Vrijdag 6 maart

Nu een studieblok op school. Net terug van mijn gesprek met Paul. Hij zei dat ik de opdracht verkeerd begrepen had. Dat ik iedere dag moet schrijven, over wat ik heb gedaan en wat ik daarbij voel. Dat hij er anders niets mee kan. Enzovoort, blablabla. 

Nou, dan zal ik meteen beginnen:


Paul, nog zo'n volwassene die heel goed kan vertellen wat ik allemaal moet, maar nooit vraagt wat ik wil. Ook hij schijnt vanaf een afstandje heel goed te kunnen beoordelen wat ik nodig heb, zonder op het idee te komen het eens met mij te overleggen. Maar goed, als hij wil dat ik iedere dag mijn gevoelens opschrijf, dan doe ik dat. Want zo ben ik; altijd die vriendelijke en aardige jongen die goed zijn best doet om aan alle verwachtingen te voldoen. Dat is mijn enige band met volwassenen: aan hun verwachtingen voldoen. Zij zenden, ik ontvang. Ik ben de beste in onopvallend aanwezig zijn, en doen wat ik behoor te doen. Oh, ik zorg wel dat je geen last van me hebt hoor, en als jij graag denkt dat je me aan het helpen bent, dan laat ik je natuurlijk weten dat je onmisbaar voor me bent.

Wil je echt weten hoe ik me voel? Daar geloof ik niet meer in. Maar vooruit, als je erom vraagt, geef ik je deze keer de waarheid. Ik ben kwaad, onnoemelijk kwaad op al die dames en heren die mij al jarenlang haarfijn duidelijk maken wat ik moet doen om geaccepteerd te worden. Kwaad op mezelf ook, omdat ik het heb laten gebeuren. Nooit heb ik gedacht: ja, maar wacht eens even, wat wil ik eigenlijk zelf?En nu ik dan zover ben dat ik dát besef, heb ik één groot probleem: wat wil ik nou eigenlijk zelf? Ik weet het niet. Ik weet niets. Ik ben een verzameling van meningen, van opgeslokte signalen; ik ben dus eigenlijk niemand.

En dat maakt me dan weer bang. Doodsbang dat ik de rest van mijn leven alleen maar op zoek kan gaan naar signalen die andere mensen uitzenden. Wat willen jullie dat ik doe? Wat verwachten jullie dat ik er van vind? Wat is de bedoeling? Ik kijk jullie aan en luister maar half naar wat jullie zeggen. Niet de inhoud telt, de signalen zijn belangrijker. Want als ik die signalen mis, weet ik niet wat mijn antwoord behoort te zijn.

Mijn god, ik heb geen mening, geen verlangen behalve te voldoen aan alle verwachtingen. Wat een verspilling van een leven, wat een leeg bestaan!


Zondag 8 maart

Mijn tas is ingepakt. Alleen mijn mp3-speler ontbreekt nog, want die staat op te laden. Ik ga een tijdje weg, in mijn eentje op pad. Klinkt goed, hè? Nou, ik zal je gauw uit deze droom helpen: ik word verwacht in Leende (Brabant) voor een meerdaagse sessie voor probleemjongeren. En nog wel in groepsverband, dus ik mag gaan kennismaken met vijf andere weirdo's.

Hoe ik me hierbij voel, Paul? Ik kan niet zeggen dat ik er zin in heb, maar ik heb besloten er niet te negatief tegenover te staan. Als ik wil leren, wil weten wie ik ben, dan kan alles me daarbij helpen. Ik ga mezelf dwingen in deze nieuwe situatie continu te denken vanuit mezelf. Misschien, nee, waarschíjnlijk zijn die andere probleemjongeren (en bedankt) wel echte individuen, je weet wel, met een eigen mening enzo. Met een eigen kijk op de wereld. Dus ik ga gewoon onbeschaamd afkijken hoe dat moet, hoe zij in het leven staan. En zelf ga ik natuurlijk niet teveel praten, dat niet, dus laat maar komen die sessies.Ik sla me er wel doorheen.


Maandag 9 maart

De eerste dag in Leende is me alles meegevallen. Ik heb een eigen kamer, en ook genoeg tijd voor mezelf. De groep heb ik gisteren leren kennen: vier jongens (met mij erbij) en twee meiden. Ik ben wel veruit de jongste hier. De rest is al zeventien of ouder. Maar dat vind ik juist wel fijn, dan verwachten ze misschien ook minder van me.

Ondertussen let ik goed op de anderen. Ze zijn stuk voor stuk een eigen persoonlijkheid en hebben heel verschillende problemen. Maar daar zal ik niet over schrijven, want ik denk niet dat dat toegestaan is. We hebben aan het begin van de dag een soort eed afgelegd zodat we elkaar beter zouden vertrouwen. Wat ik wel wil zeggen, is dat ik geschrokken ben van hun problemen, zoveel groter dan die van mij. Vooral één van de meiden, laat ik haar Bianca noemen, tjonge, wat die allemaal heeft meegemaakt...Onze coach, laat ik hem Rick noemen, was zichtbaar aangedaan nadat zij haar leven had samengevat.


Vrijdag 13 maart

Oké, de afgelopen dagen waren van een ander kaliber. En hoewel ik nog steeds wel de aardigheid inzie van deze 'cursus', begin ik toch ook wel wat in de war te raken. Ik viel vandaag van de ene verbazing in de andere. En niet in de laatste plaats vanwege het feit dat Rick vindt dat ik een paar dagen extra moet komen. Maandag moet ik zoals afgesproken terugkomen, maar misschien moet ik wel tot donderdag blijven in plaats van dinsdag. Terwijl ik me juist steeds meer begon af te vragen wat ik daar eigenlijk te zoeken heb. Ik vond en vind dat ik tegenover de rest best nog een geluksvogel ben. Eigenlijk heb ik mijn leven redelijk in de hand.

We moesten donderdag twee schriftelijke opdrachten maken, zou het daardoor komen dat ik moet blijven? Zou ik afwijken van de rest? Daan moet ook blijven. Bianca niet, die gaat dinsdag gewoon weer weg, terwijl juist zij nog echt niet is waar ze moet zijn, volgens mij.

Ze zal het trouwens wel jammer vinden dat ze niet langer mag blijven, want ze cirkelt heel de dag rond Rick. Ze is duidelijk onder de indruk van hem. Ik betwijfel of Rick het in de gaten heeft, hij laat in ieder geval niets merken. Maar haar ogen zijn constant op hem gericht, haar hele lijf en wezen absorbeert alles wat hij zegt en doet. En ik kan het weten, want ik kijk juist weer graag naar háár. ;-)

Nou ja, weekend nu. Ik ben nog aardig moe van het denken. Ik heb de fut niet om nu verder te schrijven. Maandag moet ik terug. Welterusten.


Maandag 16 maart

Het onwaarschijnlijke gebeurde vandaag: ik ontving om 11.37 uur het allereerste sms-je van mijn moeder. En dan bedoel ik niet het allereerste sms-je sinds ik in Brabant ben, nee, het aller-allereerste berichtje ooit. Hoe ik me daarbij voelde, Paul? Ik voelde me bedrogen, gekwetst. Want ik weet dat het bericht niet voor mij was maar voor de bühne, voor de vorm. 

'Hoi lieverd, ik hoor dat je goed je best doet. Tot gauw, mama'
Wat? Wie deed dat? Wie houdt me voor de gek? Wil iemand me even knijpen? Dit is belachelijk, nee bespottelijk. De hele groep keek naar mij terwijl ik die paar zinnen voorlas. Het was onmogelijk uit te leggen wat voor verraad dit kleine berichtje betekende. Oké, je wilde mijn moeder helemaal niet zijn. Goed, je kunt het niet opbrengen om te doen alsof we iets voor je betekenen (buiten dan een grote last). Maar zet me nu ook niet voor schut door mijn verhaal, mijn ervaringen met zo'n lullig berichtje volledig te ontkrachten. Ik moet stoppen eraan te denken, anders word ik nog letterlijk ziek van ellende. Het onrecht dat zo'n bericht teweeg brengt. Tjongejonge.

Dus even iets anders: ik heb Bianca's boezem aangeraakt. Dat maakte weer veel goed. ;-) Helaas was het maar een milliseconde en 'by mistake', maar je hoort mij niet klagen.

Bianca en Rick hebben vanavond samen gewandeld. Dat zint me niet. Maar bij terugkomst (ik zat toevallig in de lobby de Donald Duck te lezen) zag ik geen enkele connectie tussen die twee. Voor Rick was het puur zakelijk, dat lijdt geen twijfel. Hij wil Bianca echt helpen, helemaal vanuit zijn tenen. Hij lijkt met haar wel extra begaan, dat wel, maar hij zoekt zich vooral suf naar een oplossing voor haar. Zij kan hierna echt niet meer naar huis, dat is wel duidelijk. Ondertussen doe ik nog steeds mijn best om er achter te komen wat ik nou eigenlijk wil met mijn leven, met mezelf. Dat vordert nog niet echt.


Woensdag 17 maart

Gisteren hebben we afscheid genomen van vier mensen uit ons groepje. Ook Bianca is weg, ze kon terecht bij haar tante in Amsterdam. Het moment van afscheid nemen van de groep was wat hectisch en daarom niet emotioneel. Gelukkig maar, want ik hou niet van kunstmatige omhelzingen en tranen. 
Toch was er nog wel een innig moment, dat natuurlijk alleen mij opviel. Terwijl de rest jassen aan het zoeken was, en tassen om hun schouders hing, zocht Rick Bianca op, die in een verlaten hoekje stond. Zonder iets te zeggen ging hij voor haar staan, keek haar aan. Zij keek natuurlijk terug en lachte een verlegen lach. Maar Rick was zo serieus als iemand maar zijn kan. Nog steeds zei hij niets. Ze stonden erg dicht bij elkaar, ze waren bijna even groot viel me op. Rick stond er verslagen bij, heel anders dan de afgelopen dagen. Want natuurlijk had hij met ons mee gepraat, ook over zijn eigen ervaringen. Maar altijd realistisch, en vooral zakelijk. Niet gevoelloos, maar zeker ook niet emotioneel. En nu, daar tegenover Bianca, trokken zijn lippen een rechte lijn, had hij wallen onder zijn ogen en leek hij ineens tien jaar ouder. Moe, een hoopje ellende bijna. Nog steeds zei hij niets. Bianca snakte zichtbaar naar adem, ze lachte niet meer. Zo stonden ze daar, zeker een halve minuut, de blikken verstrengeld in elkaar. Droevig was het, uitzichtloos. Niemand had in de gaten wat er gebeurde, iedereen was druk bezig met vertrekken, er werd hard gepraat en uitbundig gelachen. Maar ik kreeg er kippenvel van. Die twee mensen in dat hoekje waren opeens één en dezelfde geworden. En nu moesten ze afscheid van elkaar nemen. Na wat een eeuwigheid leek te duren, zette Rick een stap naar achteren. Bianca wendde haar gezicht af. Nog steeds was er niets gezegd. Rick worstelde zichtbaar met zijn gevoelens. Gevoelens die hij de afgelopen dagen geen enkele keer had getoond. Toen, alsof het onvermijdelijk was, keken ze elkaar weer aan. Bianca deed haar mond open om eindelijk iets te gaan zeggen, maar Rick was haar voor, zette weer een stap naar voren en drukte haar mond dicht met zijn lippen. Het was geen hartstochtelijke kus, geen passionele. Het was een droevige kus, eentje zonder toekomst. Ze keken elkaar nog één keer aan, en daarna liep Rick weg. Wat daar gezegd werd, daar waren geen woorden voor nodig. De rest van de avond heb ik Rick niet meer gezien.

Vanmorgen zijn we verder gegaan met ons persoonlijke programma, Daan en ik. En het was alsof het afscheid gisteren nooit had plaatsgehad, alsof Bianca gewoon één van de vele jongeren was geweest die hij had ondersteund. Rick is weer gewoon Rick.


Donderdag 18 maart

Grootste inzicht tot nu toe: ik ben erg boos. Niet specifiek vandaag, maar over het algemeen. Er gaat veel energie verloren in het verwijten van anderen dat ik iets tekort kom. Ja, dat klopt. Ik voel me nogal misdeeld. Natuurlijk door mijn moeder, mijn vader, zelfs door mijn broer die inmiddels voor een eigen leven heeft gezorgd. Allemaal verwijt ik ze dat ze voor zichzelf zorgen en niet voor mij. Daar moet ik mee ophouden, zegt Rick. Ik steek inderdaad veel tijd in het vergelijken van mijn situatie met die van anderen. Blijkbaar zet ik mezelf in een slachtofferrol. Ik moet toegeven dat ik me nog nooit anders heb gevoeld dan een slachtoffer. Het wordt tijd om mijn eigen verantwoordelijkheid te erkennen. Niet dat ik verantwoordelijk ben voor de rare situatie thuis, maar wèl voor hoe ik daarmee omga.

Rick zegt: wacht niet tot een ander je bij de hand neemt, wacht niet tot je eindelijk de erkenning krijgt waar je zo naar verlangt. Dat zal beiden nooit gebeuren. Zorg zelf dat je je leven inricht naar je zin, met de kansen die er zijn. Zo heb ik er nou werkelijk nog nooit naar gekeken. Maar wat een gevoel van vrijheid geeft het besef dat ik niet op mijn moeder hoef te wachten, dat ik geen rekening hoef te houden met het feit dat misschien, heel misschien, vandaag de dag is aangebroken waarop ik er wèl toe doe voor haar. Ik ben niet afhankelijk van anderen voor mijn eigen geluk, niet meer. Ik ben vijftien.

Poeh, er gaat een wereld voor me open. Het beklemmende gevoel van verlangen naar iets wat nooit wordt vervuld, verdwijnt langzaam uit mijn lijf. Wat een tijd, wat een ruimte om mijn eigen dromen na te jagen. Om een leven te leiden voor mezelf. Nog een halve dag, dan kan ik weer weg. Ik ben hier klaar. Zin om foto's te gaan maken, en met Sandy (mijn hond) te wandelen.


Zaterdag 20 maart

Mijn moeder woont in haar atelier. Nee, ze leeft in haar atelier. In de afgelopen twaalf jaar is ze die ruimte niet uit geweest. Waarschijnlijk staat er een bed, dat moet wel. Ik stel me zo voor dat ze daar ligt, in het donker, alleen. Haar lijf dik en week. Een blubberlijf dat geen kracht meer heeft om zelfstandig op te staan. Of om zonder hulp naar de wc te gaan. Een witte nachtjapon, in een walvismaat. Een po om de nacht door te komen. Altijd een bord eten op haar nachtkastje, en een fles water. Of wijn.

Vroeger dacht ik dat moeder hele dagen lag te huilen van de pijn in haar benen. Dat ze daarom nooit meer naar ons toe kwam. Te huilen ook van het verdriet om haar jongens, die ze zo vreselijk miste.
'Oscar!', klonk het om de haverklap vanuit haar atelier. Maar dat duurde niet lang, want Oscar vertrok zodat er niets anders overbleef dan Ben en ikzelf. En natuurlijk kleine Lieke, de bron van alle kwaad in huize Boeckeloo.
Al gauw stonden er vreemden aan de deur die beweerden in dienst te zijn genomen door moeder. Vreemden, die vaak niet langer dan een half jaar bleven. Dat leek de grens te zijn van het haalbare, een half jaar. Met de onbekende mensen kwam ook het belletje. Moeder stelde hoge eisen aan het personeel.

Wij komen nooit in het atelier, we horen alleen af en toe haar stem.


Zondag 21 maart

Zojuist belde moeder weer. Ja, niet per telefoon hoor. Ze rinkelde zoals gewoonlijk met haar dienstmeidenbelletje, lang en doordringend. Mathieke lijkt niet onder de indruk van de grillen van mijn moeder. Op haar gemak ruimde ze de vaatwasser verder uit, droogde de glazen af en zette onze ontbijtborden in de lege vaatwasser. Onderwijl bleef mijn moeder onafgebroken met haar belletje zwaaien. Het gerinkel komt altijd via de intercom de keuken binnen. Moeder wilde zoals elke ochtend een kopje thee, maar Mathieke maakte op haar gemak een stevige vlecht in het roodbruine haar van Lieke, die op haar beurt een staart maakte bij haar pop.


Maandag 22 maart

Het was winter. Dat weet ik omdat de lucht gevuld was met grijze vlokken die ongecontroleerd ter aarde stortten. Ben zat op het strafbankje in de gang. Zijn hoofd gebogen, zijn haren voor zijn ogen. Het was donker in de hal. Ben zat bewegingloos. Hoewel hij naar de grond tuurde, zat hij daar emotieloos. Geen tranen, geen kwaadheid. Gewoon afwachten tot de straf voorbij was. Hij keek niet op toen ik langs hem de trap op klom. Voor Ben was ik gewoonlijk vrij onzichtbaar. Niet onbelangrijk, wel onbetekenend. Een kleine broer.

De vloerbedekking op de trap voelde aangenaam aan mijn voeten. Warmer dan de koude tegels, en zachter. Ik probeerde iets te verzinnen wat ik tegen Ben kon zeggen. Iets bemoedigends, iets waaruit zou blijken dat ik niet meer zo klein was als hij dacht. Zodat hij begreep dat ik aan zijn kant stond. Vader was onredelijk, zoveel was mij duidelijk. En niet alleen vandaag, het was meer regel dan uitzondering. Ben moest het bezuren, kreeg een tik tegen zijn kop, of een schop onder zijn kont.

Het leven was veranderd voor Ben en mij. 's Avonds in mijn bed dacht ik terug aan de dagen dat we met vader naar het strand gingen. Schepnetten mee, krabbetjes vangen. Oranje gloed van de ondergaande zon. De gelukzalige grijns op mijn broers gezicht, als hij weer een krab in zijn emmer liet plonzen. Vader met een boek op een badlaken in de verte. Zijn bril op het puntje van zijn neus, zijn haren verwaaid. De laatste zonnestralen op onze blote armen. We gingen pas naar huis als het donker werd. Rammelende buiken, maar compleet tevreden. Ook toen was moeder er niet bij. Maar dat vormde geen probleem. Wij waren niet anders gewend, vader vervulde zijn dubbelrol.


Dinsdag 23 maart

De vloer kraakt. Iemand loopt door de gang. Even heb ik de neiging om de lamp aan te doen. Ik blijf liggen, probeer niet te ademen. Een doffe slepende stap, dan stilte. Zou het moeder zijn? Mijn hart bonkt zo hard dat mijn handen er van trillen. Weer dat slepende, krakende geluid. Het is een zwaar lichaam, dat moeizaam stappen zet. Ik durf niet op te staan, hoewel ik het liefst naar haar toe zou rennen.
'Mama!', jubelt het in mijn hoofd. Snel begraaf ik mijn gezicht in mijn hoofdkussen, bang dat ik direct echt zal roepen. Nu is het voorbij, haar ziekte. Ze is beter, ik weet het zeker. Morgenochtend zit ze aan de ontbijttafel en schenkt mijn melk in.
Zou Ben haar ook gehoord hebben?


Woensdag 24 maart

Oscar heeft een bruin bloempotkapsel, en sproeten. Hij heeft zijn zwembroek aan, en kijkt lachend de camera in. Op het gras staat een zwembadje. De boot en de eend liggen ernaast. Zijn haartjes zijn nat, zijn huid bruinverbrand. Hij steekt zijn wijsvinger de lucht in en prikt hem daarna in zijn wang. Flits doet de camera, en het beeld is vereeuwigd.

De foto staat nu op het dressoir in mijn slaapkamer. Ik kijk er iedere avond naar, voordat ik het licht uit doe. Mijn broertje Oscar, nog geen twee jaar. Nooit geworden ook.
Ben heeft dezelfde foto op zijn kamer staan. En hoewel hij nogal luchtig doet over Oscar, weet ik zeker dat die foto een van zijn dierbaarste bezittingen is.

Ik draai aan de houten deurknop van Bens kamer. Kuch een keer om mijn komst aan te kondigen. Daarna duw ik de deur langzaam open. De lichtblauwe gordijnen wapperen zachtjes in de wind.


Donderdag 25 maart

Na Oscar was het stil. Vader doolde als een geest door het huis. Moeder bracht de tijd door in haar atelier. Op de spaarzame momenten dat we met ons allen aan tafel zaten, werd er geen blik gewisseld, geen woord gesproken. Ben had de gewoonte met de achterkant van zijn vork in zijn oor te krabben, en het puntje dan demonstratief af te likken. Ik was de enige die het zag. Vader zat gebogen over zijn bord, zijn ogen neergeslagen. Moeder leek altijd haast te hebben. Zij schuifelde onrustig op haar stoel heen en weer. Zuchtte, en keek naar de deur.

Dit waren de goede dagen, de dagen dat we met elkaar aten. Soms zagen we moeder drie dagen niet. Dan bleef ze dag en nacht in haar atelier. Ze werkte hard, zei vader als we naar haar vroegen. En inderdaad kwam er regelmatig iemand een schilderij ophalen, waarschijnlijk om het te veilen. Aan de telefoon riep ze op een dag dat ze weer helemaal terug was. Ze was verrukt.

Vader werkte die dagen niet. Fysiek was hij altijd bij ons. Zijn verslagenheid legde ons echter lam. Het verdriet om Oscar verslond hem, er was niets meer van hem over. We waren onzichtbaar voor hem. Hij legde zijn hand op mijn hoofd, op de manier waarop hij zijn elleboog op de bank liet rusten tijdens het roken.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten