Het
is zes uur in de ochtend. In de Brederostraat nummer 54 in Rijen knipt oma Toos
haar bedlampje aan. Ze pakt haar bril van het nachtkastje en zet hem op. Haar
grijze krullen zitten platgedrukt tegen haar hoofd. Als ze opstaat uit haar
bed, laat ze een luide scheet.
'Dèr', zegt ze zachtjes.
Ze moet er zelf om lachen. Daarna trekt ze
een stijf gestreken jurk aan, met een kleurloos schort er overheen.
Beneden staat Billy de vuilnisbakkenhond
kwispelend op haar te wachten. Oma Toos geeft hem een klopje op zijn zwarte,
borstelige vacht. Daarna pakt ze een bak en vult die met brokken. Billy's baard
hangt in het eten terwijl hij de brokken opschrokt.
Jaap de parkiet komt aangefladderd en landt
op de grond naast Billy. Een kooi heeft Jaap niet. Dat is niet nodig, vindt oma
Toos. Een bakje vogelzaad is ook niet nodig, Jaap kan prima mee-eten met oma
Toos. Brood, aardappelen, fruit en groenten. Voorzichtig trippelt hij nu naar
de bak met hondenbrokken. Hij houdt zijn kopje schuin. Maar Billy hapt naar de
vogel, die verschrikt opvliegt.
Oma Toos snijdt een appel. Jaap de parkiet
gaat op de schillen zitten en pikt eraan. Als ze klaar zijn met eten, vliegt
Jaap naar zijn lievelingsplekje bij het raamkozijn.
Dan
gaat de deurbel.
'Hemeltje', zegt oma Toos.