Het komt. Het komt vanzelf.
De vrouw loopt terug naar de deuropening en reikt naar binnen.
Geen geluid. Geen getier. Alleen de gedekte tafel met de kristallen wijnglazen en zilveren kandelaar. De wijnkoeler aangeslagen, druppels op de fles.
Stilte.
Haar handtas leunt op het dressoir. Terwijl ze haar adem vasthoudt, waggelt ze langs de eettafel, voorbij de zithoek met de grijs leren bank, naar de pas geboende kast. Ze wendt haar hoofd af als ze langs hem loopt. Naast de tas liggen de sleutels van zijn BMW. Even zweeft haar hand er als een grijper boven en bijt ze op haar lip. Nee, het moet te voet. Dat is de enige manier. Ze pakt de tas en beweegt zich hobbelend naar de keuken.
woensdag 14 januari 2015
woensdag 7 januari 2015
Het lied van Emely
Tijd is vluchtig. Maar nu ik aan het bevallen ben van ons 22
weken oude dochtertje blijft iedere seconde kleven als een stroperige druppel
aan een kraan.
Het is onwerkelijk, het dringt niet helemaal tot me door.
Maar ik zeg tegen mezelf: let op, onthoud dit moment, het is alles wat je van
haar zult hebben.
Nadat de tweede
dosis 'medicijnen' is ingebracht door een veel te jonge dokter, wordt
mijn buik strak en verkrampt. Eén lange wee, zonder pauze. Emely is opeens niet
meer het drukke lijfje van weleer; ze beweegt nauwelijks. Soms denk ik haar te
voelen, maar het is mijn eigen verlangen dat me voor de gek houdt. Continu tast
ik mijn buik af, op zoek naar contact. We zijn van slag, zij en ik.
zondag 7 december 2014
Jacob Tuijl: dagboek van een personage
'Mijn naam
is Jacob. Ik ben vijftien jaar. Ik voel me een wees, hoewel allebei mijn ouders
nog leven. Het gaat niet goed met me, vooral niet sinds het vertrek van Ben.
Mijn moeder is vergeten dat ze kinderen heeft, mijn vader woont niet meer bij
ons. Aan mijn zusje heb ik een grote hekel.'
Jacob legt
zijn pen neer en kijkt me aan.
'Meer weet ik eigenlijk niet te schrijven',
zegt hij.
-----------
Dag 1.
Op blote
voeten loopt hij naar de kliko in de tuin. De stenen zijn koud en scherp. In
zijn hand draagt hij de schillen van een appel. De mist kleeft aan zijn
t-shirt, de wind waait door zijn pyjamabroek. Hij is halverwege de tuin als er
vanuit de woonkamer een hoop gestommel klinkt, gevolgd door een hoge vragende
gil. Ze roept zijn naam. Hij draait zich om en slingert de schillen de struiken
in.
Ze staat in
de deuropening, half aangekleed, zwarte slierten rond haar gezicht. Hij weet
meteen wat er aan de hand is, en kan een gevoel van verrukking niet
onderdrukken. Vanuit zijn tenen golft er een warme gloed naar zijn wangen. Maar
één blik op haar smalle gezicht met de donkere ogen dwingt hem er toe om zijn
wenkbrauwen te fronsen. Naar haar toe te lopen en haar arm vast te pakken.
Terwijl zijn lijf het uitjubelt, zakt het hare in elkaar.
zondag 2 november 2014
Meneer Muller
Meneer
Muller, ja.
Omdat hij er altijd was, denk ik. De enige constante factor.
Als mijn vader me op zijn schouders nam om een rondje over de scheepswerf te
maken en zich halverwege herinnerde dat hij ergens anders had moeten
zijn, me op de grond zette en zonder nog om te kijken voor de rest van de
middag verdween, dan was het meneer Muller die me zijn hand gaf en met me naar
de boten ging kijken.
Hij bracht me naar balletles, haalde me op van het
schoolfeest, nam taart mee als ik jarig was. Bijna alsof hij op de wereld was
om zich over mij te ontfermen.
'Zeg maar Mat', zei hij tijdens de zakenreis naar Kopenhagen.
We waren net gaan zitten voor het diner. Mijn vader schudde handen en liep
bulderend van de ene zaal naar de andere. We waren het zo gewend.
Meneer Muller stak de kaars aan die doelloos
op tafel had gestaan, en staarde me aan van boven de vlam. Zijn ogen verdwenen
in de spiegeling van zijn bril.
'Mat', zei ik en ik
moest onwillekeurig lachen. Meneer Muller had geen voornaam. Natuurlijk wist ik zijn naam, maar die was voorbehouden aan mijn vader.
'Je bent geen kind
meer', zei hij en keek kort de zaal in.
'Hoe oud ben je nu?
Negentien, toch?'
Ik knikte, een
beetje beledigd dat meneer Muller mijn leeftijd niet tot op de dag precies
wist.
'Dan ben je geen
kind meer', zei hij afwezig. Weer keek hij om zich heen. Mijn vader was
onzichtbaar, maar duidelijk te horen. Niet alleen sprak hij buitengewoon hard,
hij had ook de gewoonte om mensen van tien meter afstand aan te spreken. Zich
niet bewust van het feit dat de aangesprokenen gegeneerd aan hun kleding
begonnen te plukken als hij de aandacht op hen vestigde.
De ober kwam aan onze tafel staan. Meneer Muller bestelde
een fles Gaia & Rey. Weer keek hij me aan. Er was iets
veranderd. Blijkbaar telde ik opeens mee. Natuurlijk had ik al eerder alcohol
gedronken, maar nog nooit tijdens een zakendiner.
'Mat', zei ik nogmaals terwijl ik een giechel onderdrukte.
Meneer Muller was echter bloedserieus.
Meneer Muller was echter bloedserieus.
'Er is vanavond een pianoconcert
in het nieuwe concertgebouw, het DR Koncerthuset. Wil je er met me naartoe?'
Meneer Muller wreef driftig langs zijn neus toen hij het vroeg.
'Van wie?', vroeg
ik.
'Het symfonieorkest
speelt Rachmaninov'.
Nu keek ikzelf rond of ik mijn vader zag. Het congres begon morgenochtend al om half negen. Hij zou het nooit goed
vinden als ik vanavond wegging. Meneer Muller zag me aarzelen. Hij zette zijn bril recht en kuchte.
'Hij zou het
natuurlijk niet hoeven weten', zei hij en hield zijn hoofd schuin. Zijn
mondhoeken trokken trillend naar beneden.
Nu lachte ik hardop.
Dit moest een valstrik zijn. Meneer Muller die iets deed zonder de goedkeuring
van mijn vader? Was het omdat ik laatst een uur te laat thuis kwam? Moest hij
ongehoorzaamheid uitlokken, testen hoe betrouwbaar ik nog was? De heisa die was
ontstaan omdat ik besloot na de les langs de bibliotheek te gaan. De bieb, nota
bene.
'Ik meen het', zei
meneer Muller. Weer keek hij om zich heen.
De ober stond bij ons en zette een glas voor me neer.
Behendig schonk hij een bodempje wijn in meneer Mullers glas, die deed alsof
hij proefde.
'Prima', zei hij
tegen niemand in het bijzonder. Onze glazen werden halfvol geschonken.
'Natalie', hij pakte
zijn glas en keek me weer aan zonder dat ik zijn ogen kon zien.
'Op het
leven, meisje.'
We proostten zonder geluid.
woensdag 2 juli 2014
En zo kwam het dat Lindsey die avond niet naar huis liep...
Ga weg, kom terug
Zodra haar glas leeg was, wilde ze haar tas pakken en de
kroeg stilletjes verlaten. Maar plotseling stonden ze weer voor haar. De meiden
wild springend, de jongens met half gesloten ogen, de mist nog rondom hen. Dat
ze naar de Markt gingen, een of ander studentenfeest. Toen Lindsey zichtbaar
aarzelde, zei Corinne net iets te hard: 'je doet het jezelf ook wel een beetje
aan, hè'. De jongens proestten onbedaarlijk, de meiden likten aan hun vingers
en schikten hun wenkbrauwen. Dus Lindsey ging mee. Naar het studentenfeest.
Alweer. En tegen alle verwachtingen in werd de schuchtere secretaresse het
meisje dat het hardst lachte, na drie biertjes al. De jongens drentelden
plotseling om haar heen; Corinne werd pijnlijk verwaarloosd. En natuurlijk
voelde het goed. Ja, dit deel voelde altijd goed.
woensdag 4 juni 2014
Trek
zei de man
en hij liep door
Achter hem
in het zand
een wankel spoor
Verder dan de bergen
steeds weer
richting zee
De zon bewoog
langzaam
met hem mee
maandag 2 juni 2014
Overlopers
Ik geloof je niet.
We lopen nu drie weken op en neer naar school. Je komt me halen, iedere ochtend. Om kwart over drie wacht je bij het hek. Maar het betekent niets.
Als mijn hart een sprongetje maakt zodra de deurbel klinkt, verfoei ik mezelf. Kippenvel op mijn armen als ik je tegen de poort zie leunen... het is een voorteken.
Ik weet niet wat je van me wilt. Ik durf het niet te vragen. Mijn broers lachen me uit, ze noemen ons een stelletje. Ze doen je na, weet je. 's Avonds als we naar boven zijn gestuurd, trekken ze de veters uit hun schoenen en hangen een trui los over hun schouders. Dan lopen ze hand in hand, grinnikend op de overloop.
Je kent me niet. Je weet niet waarom we ieder jaar minstens twee keer verhuizen; überhaupt dát we telkens verkassen voordat we ergens echt wonen.
Ons lied is er geen dat je wilt zingen. Morgen zal ik je dat vertellen. Je moet hier niet meer komen.
En trouwens, ik geloof je toch niet.
We lopen nu drie weken op en neer naar school. Je komt me halen, iedere ochtend. Om kwart over drie wacht je bij het hek. Maar het betekent niets.
Als mijn hart een sprongetje maakt zodra de deurbel klinkt, verfoei ik mezelf. Kippenvel op mijn armen als ik je tegen de poort zie leunen... het is een voorteken.
Ik weet niet wat je van me wilt. Ik durf het niet te vragen. Mijn broers lachen me uit, ze noemen ons een stelletje. Ze doen je na, weet je. 's Avonds als we naar boven zijn gestuurd, trekken ze de veters uit hun schoenen en hangen een trui los over hun schouders. Dan lopen ze hand in hand, grinnikend op de overloop.
Je kent me niet. Je weet niet waarom we ieder jaar minstens twee keer verhuizen; überhaupt dát we telkens verkassen voordat we ergens echt wonen.
Ons lied is er geen dat je wilt zingen. Morgen zal ik je dat vertellen. Je moet hier niet meer komen.
En trouwens, ik geloof je toch niet.
Abonneren op:
Posts (Atom)